Anti-ageing, de overtuiging dat ouder worden iets is dat geremd of liefst gestopt moet worden, is een eeuwenoud concept. Maar we dachten er niet altijd op dezelfde manier over. Grofweg kunnen we het anti-ageing-denken in twee categorieën verdelen. Van 1500 tot 1700 probeerden mensen vooral het leven en de vitaliteit van ouderen te verlengen; de periode aan het einde van je leven werd als een waardevolle tijd gezien. Later veranderde de laatste levensfase in een onvermijdelijke straf, die we zo lang mogelijk moeten uitstellen – om hem vanaf 1950 weer éventjes te waarderen, tot we er nu weer naar kijken als een noodlot dat we proberen af te wenden met crèmes, voeding en spuitjes.
In 1550 schreef de Italiaanse edelman Luigi Cornaro het boek The Art of Living Long, waarin hij betoogde dat mensen een lang en vitaal leven kunnen leiden door excessen te vermijden: geniet, maar met mate. Het werd een internationale hit en was eeuwenlang voor veel mensen een houvast in de zoektocht naar een lang, gelukkig leven. De laatste fase van dit leven werd door hen niet als de minste gezien; integendeel: Cornaro schrijft hierover: ‘Ik heb nooit geweten dat de wereld mooi was, tot ik oud werd.’
Hij gaf vier redenen waarom mensen mooie verwachtingen konden hebben van hun laatste jaren. Ten eerste zien mensen door het bereiken van een gezegende leeftijd hoe mooi en waardevol het leven is. Daarnaast is de laatste levensfase de periode waarin je kunt genieten van alles dat je in je voorgaande jaren hebt bereikt. Ten derde hebben oudere mensen een heleboel kennis en levenservaring, wat ze van onschatbare waarde voor de gemeenschap maakt. En tot slot geloofde hij dat als je ziekte weet te voorkomen – door dus zo gematigd te leven – je de dood haast als een vriend tegemoet kunt treden, zonder pijn en verdriet. Het was Cornaro er dus niet om te doen het ouder worden te vermijden, maar de ongemakken die erbij horen zoveel mogelijk te verkleinen om van die levensfase te kunnen genieten.
Maar naarmate we beter begrepen hoe het menselijk lichaam in elkaar steekt, en hoe veroudering werkt, begon men in te zien dat het lichaam onvermijdelijk aftakelt – hoe gezond je ook leeft. En daarmee ontstond het beeld van ouderdom als ziekte, en de eerste tekenen van aftakeling – warrigheid, afname van mobiliteit – als de voorbode van het naderende einde. Er ontstaat een knotsgekke periode waarin mannelijke artsen zichzelf met dierensperma injecteren of een extra set menselijke teelballen laten implanteren. Met de opkomst van de industrialisatie werden mensen vooral gewaardeerd om hun bijdrage in economische zin, en ouderen van dagen vooral als een last gezien: als ze niet werken, wat hebben we dan aan ze? Ouderdom moest worden uitgeroeid.
Met de opkomst van de verzorgingsstaat en meer welvaart zo rond 1950 werden de ouderen weer een beetje uit het verdomhoekje gehaald; ze poseerden nu tevreden golfend en proostend voor hun seniorenwoningen en kregen met de geriatrie een eigen medische tak die zich ervoor inzette hen een aangename laatste levensfase te bezorgen.
In de jaren ’90 kreeg de anti-ageing beweging het gezicht dat we nu nog kennen. Met crèmes, chirurgische ingrepen en pillen zou het verouderingsproces terug te draaien zijn – en waarom verrimpelen als het niet hoeft? Met de angst voor vergrijzing, de uitpuilende verzorgingstehuizen en de nijpende tekorten in de zorg zijn ouderen opnieuw een hoofdpijndossier geworden. Zo lang mogelijk zelfredzaam en vitaal blijven dus, alstublieft.
Een nieuw idee is anti-ageing dus allerminst. History repeats itself. Het goede nieuws is dan wel: er zal in de toekomst ongetwijfeld weer een periode aanbreken waarin we de laatste levensfase – en alles dat daarbij hoort – weer gaan waarderen.
Informatief